6.1 Werkstukoffset B- en C-as instellen

Set the B-Axis Work Offset

Als voor de opspanning of het werkstuk nodig is dat u de B-as aanpast ten behoeve van een goede uitlijning om te kunnen bewerken, kunt u deze procedure gebruiken om het werkstukcoördinaat van de B-as aan te passen en op te nemen.

OPGELET: Gebruik een offset van de B-as niet wanneer uw programma Dynamic Work Offsets (G254) (dynamische werkstukcoördinaten) gebruikt. De offsetwaarde van de B-as moet nul zijn.

Stel de B-as in totdat het werkstuk in dezelfde richting is gepositioneerd als vastgesteld in het programma. Standaard is het oppervlak van de opspanning of het werkstuk evenwijdig met de Z-as.

Ga naar [OFFSET] >Werkstuk. Blader naar de waarde van het werkstukcoördinaat die in het programma wordt gebruikt (in dit voorbeeld G54).

Markeer de waarde in de kolom B-as. Druk op [PART ZERO SET] om de offset op te nemen.

Set the C-Axis Work Offset

OPGELET: Als voor de opspanning of het werkstuk nodig is dat u de C-as aanpast ten behoeve van een goede uitlijning om te kunnen bewerken, kunt u deze procedure gebruiken om het werkstukcoördinaat van de C-as aan te passen en op te nemen.

Werkstukrichting C-as instellen

Plaats het werkstuk op de schijf (werkstukopspanning niet weergegeven). Stel de C-as in totdat het werkstuk in dezelfde richting is gepositioneerd als vastgesteld in het programma. Standaard is een referentiekenmerk op de opspanning of op het werkstuk evenwijdig met de X- of Y-as.

Ga naar [OFFSET] >Werkstuk. Blader naar de waarde van het werkstukcoördinaat die in het programma wordt gebruikt (in dit voorbeeld G54).

Markeer de waarde in de kolom C-as. Druk op  PART ZERO SET] om de offset op te nemen.

6.2 Werkstukoffset X-, Y- en Z-as instellen

Set the X-, Y-, and Z-Axis Work Offsets Manually

 OPGELET; Gebruik deze procedure als de WIPS-taster is uitgeschakeld.

 OPGELET: Raadpleeg de Handleiding voor de Operator van Freesmachines van Haas voor standaardmethodes voor het instellen van werkstukcoördinaten en gereedschappen.

Nulpositie X- en Y-as

Torn de X- en de Y-as naar de nulpositie vastgesteld in het programma.

Ga naar [OFFSET] >Werkstuk. Blader naar de waarde van het werkstukcoördinaat die in het programma wordt gebruikt (in dit voorbeeld G54).

Selecteer de kolom X-as van uw werkstukcoördinaat en druk op [PART ZERO SET om de nulpositie van de X-as in te stellen.

Druk weer op [PART ZERO SET] om de nulpositie van de Y-as in te stellen.

Bepaal welk gereedschapinstelvlak gebruikt kan worden voor het instellen van alle gereedschapslengteoffsets; gebruik hiervoor bijvoorbeeld het oppervlak van het werkstuk.

Zie Voorbeeld gereedschapinstelvlak (bovenzijde van het werkstuk)

Plaats het hoofdmetergereedschap inbegrepen bij de WIPS in de spil.

Controleer of de B- en de C-assen op hetzelfde werknulpunt staan dat eerder is ingesteld. (G00 G90 G54 B0 C0).

Selecteer de kolom Z-AS van uw werkstukcoördinatenoffset.

Torn de Z-as naar het gereedschapinstelvlak. Zorg ervoor dat het uiteinde van het metergereedschap dat u gebruikt net het gereedschapinstelvlak raakt. Al uw gereedschappen werkt u op dit oppervlak bij.

Markeer de Z-askolom van de werkstukcoördinaat die in dit programma wordt gebruikt (in dit voorbeeld G54) en druk op PART ZERO SET (ingesteld stuknulpunt).

Trek de lengte van het hoofdmetergereedschap geleverd bij de machine af van het werkstukcoördinaat weergegeven in de kolom van de Z-as. Voer deze waarde in als de offset in de kolom van de Z-as.

Wanneer bijvoorbeeld de werkstukcoördinaat van de Z-as -7.0000 is en de lengte van het hoofdmetergereedschap 5.0000 is, is de nieuwe werkstukcoördinaat van de Z-as -12.0000.

Werk elk van de gereedschappen in uw programma bij met het Z-instelvlak om de lengteoffsets vast te stellen.

Set the X-, Y-, and Z-Axis Work Offsets with WIPS

Zorg ervoor dat de taster voor het instellen van gereedschap en de taster voor het werkstuk zijn gekalibreerd. Raadpleeg de Haas WIPS Handleiding (96-10002) voor informatie over kalibreren.

1

Plaats de werkstuktaster in de spil.

Controleer of de B- en de C-assen op hetzelfde werknulpunt staan dat eerder is ingesteld. (G00 G90 G54 B0 C0). Raadpleeg de gedeeltes Werkstukcoördinaten B-as instellen en Werkstukcoördinaten C-as instellen als deze waarden niet juist zijn.

Stel de werkstukcoördinaten van de X- en Y-as in met de standaard WIPS-sjablonen. Raadpleeg de WIPS-handleiding voor meer informatie.

Plaats de punt van de werkstuktaster ongeveer 0,25" (6 mm) boven het nuloppervlak van de Z-as.

Ga naar OFFSET>Werkstuk. Blader naar de waarde van het werkstukcoördinaat die in het programma wordt gebruikt (in dit voorbeeld G54).

Druk op de right (rechter) cursorpijl tot u het submenu Tasteractie bereikt.

Typ 11 en druk dan op ENTER om de Enkele oppervlak Tasteractie aan de offset toe te wijzen.

Druk op PART ZERO SET (ingesteld stuknulpunt) om naar VPS te gaan.

Selecteer de Z-variabele.

Typ -.5 (of -12 wanneer de besturing is ingesteld op het metrieke stelsel) en druk dan op ENTER.

Druk op CYCLE START (cyclus starten). De taster meet de afstand tot de bovenzijde van het werkstuk en neemt de waarde op in de werkstukoffsetkolom van de Z-as voor G54.

Gebruik de taster voor het instellen van gereedschappen om al uw gereedschaplengteoffsets in te stellen.

6.3 Verboden/Crashzones

Beperkte / crashzones

Safe Zone Overview

Softwareversie 100.20.000.1200 introduceerde een Veilige zone-functie die nu wordt ingeschakeld op alle nieuwe UMC-machines die de fabriek verlaten. Deze Veilige zone-functie voorkomt een botsing tussen de spilkop/spilneus en de C-asschijf of het lichaam.

De functionaliteit is gebaseerd op een geometrisch model van de spilkop/spilneus en van de C-aseenheid. De standaardkalibratiewaarden van de machine zijn zo ingesteld dat de machine ongeveer 1" voordat er een botsing plaatsvindt stopt. Dit moet worden gekalibreerd voor een goede veilige zone-functie. Bezoek de UMC Veilige zone kalibratie-procedure voor meer informatie over het voltooien van de kalibratie.

De software gebruikt bepaalde elementen van de machine om de veilige zones te definiëren.  De beschouwde elementen zijn verdeeld over twee groepen. De machine volgt de locatie van elk element in elk van de groepen en zorgt ervoor dat elementen in groep 1 niet botsen met elementen in groep 2. De onderstaande tabel geeft de elementen in elke groep weer. 

Groep 1 Groep 2
B-as trunnion Spil 
C-as schijf Spilbehuizing
Pallet pool schijf (indien aanwezig) Bevestigingspunt gereedschap taster

Dit betekent dat veilige zones geen rekening houden met het volgende:

  • WIPS-gereedschap taster  
  • Koelmiddelsproeiers
  • WERKSTUKOPSPANNING 
  • Werkstuk  

 OPMERKING: Elementen in dezelfde groep activeren de software voor botsingsdetectie niet

Restricted Zones

Wanneer veilige zones actief zijn, zijn er beperkingen aan bepaalde asbewegingen om crashes te voorkomen. Het berichtvak "BEPERKTE ZONE BEREIKT" verschijnt elke keer dat een gebruiker deze limieten bereikt tijdens het handbediend joggen. Wanneer de machine per programma een bewegingsopdracht krijgt en de machine een veilige zone bereikt, zal de machine alarm slaan met een Alarm 9108 – Potentiële botsing gedetecteerd  en het berichtvak "BEPERKTE ZONE BEREIKT" verschijnt ook. 

Als dit berichtvenster verschijnt in een gebied dat dit niet zou moeten doen, kalibreer dan de veilige zones opnieuw.

Neem contact op met de serviceafdeling van Haas Service als dit probleem zich blijft voordoen. 

Safe Zone Parameters

1

Veiligezoneparameter 2159 MACHINE GEOMETRY FILE TYPE [3] zal veiligezoneparameters activeren en deactiveren. Machines gebouwd na 01-01-2022 en softwareversie 100.20.000.1200 of hoger ontvangt de machine met de functie ingeschakeld.

 OPMERKING: Deze parameter kan worden gevonden door te drukken op [DIAGNOSTIC] en te navigeren naar parameters [1] en het fabrieksparametertabblad [2] met behulp van een servicesleutel. 

Machines die na 01-01-2022 updaten naar de nieuwste configuraties en upgraden naar softwareversie 100.20.000.1200 of hoge hebben veilige zones ingeschakeld en moeten de UMC SAFE ZONE CALIBRATION-procedure uitvoeren.

 

2

Nadat het kalibratieprogramma voor de veilige zone is uitgevoerd, worden de instellingen 378-380 ingevuld. Hieronder volgt een korte beschrijving van wat elk van de instellingen is

378 Veilige zone gekalibreerd geometrie referentiepunt X - Definieert het X-referentiepunt voor alle veilige zone-geometrie (voor UMC's is dit het midden van de C-as schijf.)

379 Veilige zone gekalibreerd geometrie referentiepunt Y - Definieert het Y-referentiepunt voor alle veilige zone-geometrie (voor UMC's is dit het midden van de C-as schijf.)

380 Veilige zone gekalibreerd geometrie referentiepunt Z - Definieert het Z-referentiepunt voor alle veilige zone-geometrie (voor UMC's is dit de bovenkant van de schijf of PP-tafel.)

3

Standaard wordt Instelling 408 Gereedschap uitsluiten van veilige zone UITGESCHAKELD.Deze instelling, indien links UIT, stelt de machine in staat om rekening te houden met het gereedschap in de Veilige zone-functie. Dit vereist dat alle gereedschapscöordinaten correct zijn ingesteld om deze functie correct te laten werken. 

Als de gebruiker een opspangat in de schijf moet boren of tappen, moet de veilige zone worden uitgeschakeld door Instelling 408 Gereedschap uitsluiten van veilige zone te wijzigen naar een waarde van AAN.

OPMERKING: Er verschijnt een watermerk in het programmavak wanneer de Instelling 408 is ingesteld op AAN.

Potential Collision

1

Een botsing tussen elementen in groep 1 en groep 2 kan optreden bij niet-B=0 hoeken bij verplaatsing in B of de Z-as.

2

Er kan nog een botsing optreden tussen elementen in groep 1 en groep 2 bij niet-B=0 hoeken bij verplaatsing in B of de X-as.